33556 |
moestuinx |
moostem:
mōsəm (Q096b Itteren)
|
[DC 03 (1934)]
I-7
|
20596 |
moezen |
kapot koken:
kaapot gekook (Q096b Itteren),
kapot gekook (Q096b Itteren)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32858 |
mol |
moutheuvel:
mǭi̯thø̄vǝl (Q096b Itteren)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
moutheuvel:
mǭi̯thø̄vǝl (Q096b Itteren
[(betekent ook 'mol')]
)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
33557 |
molsla |
ganzentongen:
WLD = paardebloem
gájzetonge (Q096b Itteren),
suikerij:
WLD
sokkereij (Q096b Itteren)
|
De bladeren van een paardebloem die onder een molshoop gee en mals blijven en die als sla gegeten worden (molsla, suikerij, veldsla, platter). [N 82 (1981)]
I-7
|
21598 |
mompelen |
mompelen:
mompele (Q096b Itteren)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
mōnd (Q096b Itteren)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
mouil (Q096b Itteren)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25169 |
mooi, helder weer |
schoon weer:
choen weir (Q096b Itteren)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20521 |
moot vis |
stuk vis:
u stök vosj (Q096b Itteren)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|