32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grōmǝnt (Q096b Itteren)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
17766 |
navel |
navel:
navel (Q096b Itteren)
|
navel [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
nèèf (Q096b Itteren)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17629 |
nek |
nek:
nak (Q096b Itteren)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24717 |
nerf van een blad |
nerven:
WLD
nerve (Q096b Itteren)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
WLD
nès (Q096b Itteren),
worp:
WLD
wurup (Q096b Itteren),
wèùrup (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
bouwen:
bouwə (Q096b Itteren),
timmeren:
tummərə (Q096b Itteren)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
uitvliegen:
oetgevlooge (Q096b Itteren),
vlug:
vluk (Q096b Itteren)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34104 |
netmaag |
net:
nai̯t (Q096b Itteren)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
17608 |
neus |
neus:
naas (Q096b Itteren)
|
neus [DC 01 (1931)]
III-1-1
|