20955 |
rot |
melig:
WLD
meilich (Q096b Itteren),
rot:
WLD
rot (Q096b Itteren)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33534 |
rot, van fruit |
melig:
WLD
meilich (Q096b Itteren),
rot:
WLD
rot (Q096b Itteren)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
I-7
|
20896 |
rotten |
uitdrogen:
WLD
ōētdruge (Q096b Itteren),
ōētdrūūge (Q096b Itteren),
verrimpselen:
WLD
verreumsjelle (Q096b Itteren)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33583 |
rotten, van fruit |
uitdrogen:
WLD
ōētdruge (Q096b Itteren),
ōētdrūūge (Q096b Itteren),
verrumselen:
WLD
verreumsjelle (Q096b Itteren)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
21330 |
royaal |
goedgeefs:
goodgeifs (Q096b Itteren),
royaal (<fr.):
rejaal (Q096b Itteren)
|
royaal [DC 02 (1932)] || welgemeend, uit het hart komend [gul, hartelijk, vriendelijk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
WLD
ruzīēne (Q096b Itteren),
rözīēne (Q096b Itteren)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
17767 |
rug |
rug:
rök (Q096b Itteren)
|
rug [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
Tans, J.G.H., Isoglossen rond Maastricht in de dialecten van Belgisch en Nederlandsch Zuid-Limburg. Maastricht, uitg. Van Aelst, 1938. 246 pp.
y, y: (Q096b Itteren)
|
ruiken
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
toesche (Q096b Itteren)
|
Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
run (Q096b Itteren)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|