20489 |
schrokken |
slokken:
chlokke (Q096b Itteren),
sjlokke (Q096b Itteren)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
WLD
sjubbu (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33586 |
schudden van vruchten |
schuddelen:
WLD
sjuddulu (Q096b Itteren),
sjödulu (Q096b Itteren)
|
Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)]
I-7
|
22427 |
schutsboom |
schuttersboom:
schuttersboam (Q096b Itteren)
|
De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šø̄r (Q096b Itteren)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19063 |
schuw |
bang:
WLD
bàng (Q096b Itteren),
schuw:
WLD
sjūū (Q096b Itteren)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20962 |
selderij |
selderij:
WLD
sildereij (Q096b Itteren),
snijselderij:
WLD snijselderij
sniesildereij (Q096b Itteren)
|
Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)]
I-7
|
20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
siegaarepīēpke (Q096b Itteren)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17752 |
sik |
bokkenbaard:
bokkebaard (Q096b Itteren),
sikje:
Nog kleiner.
sikske (Q096b Itteren)
|
sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20791 |
sinaasappel |
appelesien:
appeleseen (Q096b Itteren)
|
sinaasappel [DC 48 (1973)]
III-2-3
|