e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Itteren

Overzicht

Gevonden: 1364
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schrokken slokken: chlokke (Itteren), sjlokke (Itteren) schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schub schub: WLD  sjubbu (Itteren) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2
schudden van vruchten schuddelen: WLD  sjuddulu (Itteren), sjödulu (Itteren) Appels van de boom schudden (muiken). [N 82 (1981)] I-7
schutsboom schuttersboom: schuttersboam (Itteren) De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)] III-3-2
schuur schuur: šø̄r (Itteren) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
schuw bang: WLD  bàng (Itteren), schuw: WLD  sjūū (Itteren) Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)] III-4-2
selderij selderij: WLD  sildereij (Itteren), snijselderij: WLD snijselderij  sniesildereij (Itteren) Selderij; de welbekende schermbloemige moesplant die gekweekt wordt als soepgroente waarvoor zowel de blaadjes en de stengel als de wortel gebruikt wordt (selderij, selderie, selder, seljer). [N 82 (1981)] I-7
sigarenpijpje sigarenpijpje: siegaarepīēpke (Itteren) sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)] III-2-3
sik bokkenbaard: bokkebaard (Itteren), sikje: Nog kleiner.  sikske (Itteren) sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] III-1-1
sinaasappel appelesien: appeleseen (Itteren) sinaasappel [DC 48 (1973)] III-2-3