e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L321a plaats=Ittervoort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sporen van de haan hanensporen: hānǝspōrǝ (Ittervoort) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
spotnaam voor hoge hoed kachelpijp: kachelpiep (Ittervoort) hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] III-2-2
spotten spotten: spotte (Ittervoort), spotter: spotter (Ittervoort) de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
spreeuw spraan: sprièn (Ittervoort) spreeuw (21,5 overal talrijke bekende soort; wel eens verward met merel [018]; in voorjaar paars glanzend-zwart en gele bek; rest van het jaar witgespikkeld bruin; altijd druk en in troepen; broedt in allerlei gaten; overal voorkomend [N 09 (1961)] III-4-1
sprenkelen sprinkelen: sprinkele (Ittervoort) druppelsgewijze uitstrooien, uitgieten [spuiten, sprenkelen, sprengen] [N 91 (1982)] III-4-4
sproeten spronselen: sproonsjele (Ittervoort) sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
sprokkelen (hout) rapen: (hout)  rape (Ittervoort) Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2
spruiten spruiten: sproeten (Ittervoort) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruiten, uitbotten lopers (krijgen): luiper (Ittervoort) Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)] III-4-3
spruitkool, spruitje spruiten: sproete (Ittervoort) [N Q (1966)] I-7