33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (L321a Ittervoort)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
21944 |
koppel |
koppel:
kǫpǝl (L321a Ittervoort)
|
De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5]
II-3
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
koppele (L321a Ittervoort)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19325 |
koppig |
koppig:
kòppig (L321a Ittervoort)
|
vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
bokken:
bòkke (L321a Ittervoort)
|
koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33092 |
korenmijt zetten |
zetten:
zętǝ (L321a Ittervoort)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernoelje:
konkernoeljé (L321a Ittervoort)
|
De kornoelje. Gele kornoelje me gele bloemen en karmijnrode vruchten, 3-7 m hoog; de geelbruine schors schilfert in kleine schubben af. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25286 |
korrel, maat van 0,1 gram |
een gram:
1 gram (L321a Ittervoort)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 0,1 gram [korrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
kersjet (L321a Ittervoort)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
polka:
polka (L321a Ittervoort)
|
overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)]
III-1-1
|