20514 |
leverworst |
leverworst:
laèverwoost (L321a Ittervoort),
leverworst (L321a Ittervoort)
|
leverworst [N 06 (1960)] || leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17540 |
lichaam |
lijf:
līēf (L321a Ittervoort)
|
lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
macht:
macht (kwiet) (L321a Ittervoort, ...
L321a Ittervoort)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
26527 |
licht, steenlicht |
hef:
he̜f (L321a Ittervoort)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
33677 |
lichte klei |
zavel:
zāvǝl (L321a Ittervoort)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
26526 |
lichten |
(de stenen) losser zetten:
lǫsǝr zętǝ (L321a Ittervoort),
(de stenen) vaster zetten:
dǝ ste̜j.n vastǝr ze̜tǝ (L321a Ittervoort),
laten vieren:
lǭtǝ vē.rǝ (L321a Ittervoort),
laten zakken:
lǭtǝ zakǝ (L321a Ittervoort),
lichten:
lextǝ (L321a Ittervoort)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
19353 |
lichtgeraakt, kregel |
op zijn tenen getrapt zijn:
op zien tein getrapt zeen (L321a Ittervoort)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26540 |
lichtsteen |
gewicht:
gǝwext (L321a Ittervoort)
|
Het gewicht onder aan het lichttouw. Zie ook afb. 85. [N O, 23g; Vds 113; Jan 147; Coe 131; A 42A, 28 add.]
II-3
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
lid, leden:
leͅej (L321a Ittervoort)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19061 |
liefde |
liefde:
leefdje (L321a Ittervoort)
|
warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|