19360 |
minachten; minachtend |
neer kijken op:
op neir kieke (L321a Ittervoort)
|
blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20460 |
minnaar |
minnaar:
minnaar (L321a Ittervoort)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20177 |
miskraam |
miskraam:
miskraòm (L321a Ittervoort)
|
Miskraam: te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19198 |
moed |
courage (fr.):
courage (L321a Ittervoort)
|
onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17567 |
moedervlek |
moedervlek:
modervlek (L321a Ittervoort)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19309 |
moedig (zijn) |
moedig:
meudig (L321a Ittervoort)
|
moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
sukkelen:
sukkele (L321a Ittervoort)
|
lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33700 |
moeras |
broek:
brōk (L321a Ittervoort)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
20596 |
moezen |
moezen:
moezen (L321a Ittervoort)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18873 |
mokken |
mokken:
mokke (L321a Ittervoort),
pratten:
pratte (L321a Ittervoort)
|
misnoegd en wrevelig zijn, maar dat niet ronduit zeggen [tornen, mokken, grimmen, pratten, pruilen, grijzen] [N 85 (1981)] || pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe] [N 10a (1961)]
III-1-4
|