18325 |
mouwschort |
toe scholk:
toewe sjolk (L321a Ittervoort)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20598 |
muik |
moelde:
moelje (L321a Ittervoort)
|
mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
kruisband:
krȳs[band] (L321a Ittervoort)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moelpair (L321a Ittervoort)
|
Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moes (L321a Ittervoort)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
moezen (L321a Ittervoort)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
mul:
mø̜l (L321a Ittervoort)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
18632 |
muts met pompon |
kaboutermuts:
kaboutermuts (L321a Ittervoort)
|
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
múts (L321a Ittervoort)
|
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
krikkenberm:
krikkeberm (L321a Ittervoort)
|
houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|