34149 |
niet bevrucht |
gust:
gøst (L321a Ittervoort)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
24716 |
niet gedijen |
niet wassen:
neet wassen (L321a Ittervoort)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18801 |
niet helder van geest |
dutsel:
dodsel (L321a Ittervoort)
|
niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18220 |
niet passen |
niet passen:
neet passe (L321a Ittervoort)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20167 |
niet zindelijk |
nog niet proper:
nog neet proper (L321a Ittervoort)
|
onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18921 |
nietsnut |
leegloper:
leegluiper (L321a Ittervoort),
nietsnutter:
nietsnutter (L321a Ittervoort)
|
een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
noets (L321a Ittervoort)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
nieuwsgierige naas:
noesjeirige naas (L321a Ittervoort)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (L321a Ittervoort)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20504 |
nippen |
borrelen:
borrelen (L321a Ittervoort)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|