21168 |
overweg |
overweg:
euverwag (L321a Ittervoort)
|
de plaats waar men een spoorweg kan oversteken [overweg, bareel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18892 |
overwegen |
overdenken:
euverdinke (L321a Ittervoort)
|
goed nadenken, alles goed bekijken voordat men iets doet [nadenken, achterdenken, naprakkezeren, overdenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24340 |
paaien |
kuitschieten:
kuut sjeten (L321a Ittervoort)
|
Hoe noemt u eieren leggen, kuit schieten, gezegd van vissen (schodderen, rogen, paaien, aangaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33339 |
paardsknecht, eerste knecht |
paardsknecht:
pɛi̯rs[knecht] (L321a Ittervoort)
|
Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.]
I-6
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
paad (L321a Ittervoort)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
opgeblaasd (dik):
ogeblosdj (L321a Ittervoort),
papperig (dik):
papperig (L321a Ittervoort)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18240 |
paillette |
git:
gitte (L321a Ittervoort)
|
een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20700 |
pannenkoek |
koek:
kook (L321a Ittervoort)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20558 |
pap |
pap:
pap (L321a Ittervoort)
|
Pap, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20560 |
parelen |
parelen:
parelen (L321a Ittervoort)
|
parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|