33534 |
rot, van fruit |
rot:
rot (L321a Ittervoort)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
I-7
|
20896 |
rotten |
rotten:
rotten (L321a Ittervoort)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33583 |
rotten, van fruit |
rotten:
rotten (L321a Ittervoort)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
rozíen (L321a Ittervoort)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
17640 |
ruggengraat |
rugstrang:
rukstrank (L321a Ittervoort)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25115 |
ruisen (van de wind) |
ruisen:
roese (L321a Ittervoort)
|
het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24847 |
ruisen van bladeren |
ruisen:
roesen (L321a Ittervoort)
|
Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17885 |
ruk |
ruk:
ruk (L321a Ittervoort)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20691 |
runderlapjes |
rindslapjes:
rinsjlepkes (L321a Ittervoort)
|
Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20666 |
rundvleessoep |
rindvleessoep:
rindjvleissop (L321a Ittervoort)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|