e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ittervoort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rot, van fruit rot: rot (Ittervoort) Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)] I-7
rotten rotten: rotten (Ittervoort) Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)] III-2-3
rotten, van fruit rotten: rotten (Ittervoort) Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)] I-7
rozijn rozijn: rozíen (Ittervoort) Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)] III-2-3
ruggengraat rugstrang: rukstrank (Ittervoort) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1
ruisen (van de wind) ruisen: roese (Ittervoort) het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)] III-4-4
ruisen van bladeren ruisen: roesen (Ittervoort) Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] III-4-3
ruk ruk: ruk (Ittervoort) Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] III-1-2
runderlapjes rindslapjes: rinsjlepkes (Ittervoort) Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)] III-2-3
rundvleessoep rindvleessoep: rindjvleissop (Ittervoort) Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)] III-2-3