24371 |
rups |
rups:
roeps (L321a Ittervoort)
|
rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
schaften:
sjafte (L321a Ittervoort)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
pothuis:
pothoes (L321a Ittervoort)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18118 |
ruw worden |
verharden:
verharen (L321a Ittervoort)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roew (L321a Ittervoort)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21292 |
ruzie |
ruzing:
ruzing (L321a Ittervoort)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
kaken:
kake (L321a Ittervoort)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21081 |
sabbelen |
sabbelen:
zabbele (L321a Ittervoort)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21332 |
samenspannen |
heulen:
heulen (L321a Ittervoort)
|
samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24682 |
sap in planten |
sap:
sap (L321a Ittervoort)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|