e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ittervoort

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rups rups: roeps (Ittervoort) rups [N 26 (1964)] III-4-2
rusten schaften: sjafte (Ittervoort) Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] III-1-2
rusthuis pothuis: pothoes (Ittervoort) een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)] III-3-1
ruw worden verharden: verharen (Ittervoort) Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)] III-1-2
ruw, hard ruw: roew (Ittervoort) zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)] III-3-1
ruzie ruzing: ruzing (Ittervoort) een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)] III-3-1
ruzie maken kaken: kake (Ittervoort) ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)] III-3-1
sabbelen sabbelen: zabbele (Ittervoort) sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)] III-2-3
samenspannen heulen: heulen (Ittervoort) samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)] III-3-1
sap in planten sap: sap (Ittervoort) Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)] III-4-3