24714 |
sneeuwbes |
appeltje:
eppelke (L321a Ittervoort),
sneeuwbes:
sneeuwbes (L321a Ittervoort)
|
De heester met kleine rozerode bloempjes en op radijsjes gelijkende witte vruchten, ook bekend onder de naam radijsboom (sneeuwbes). [N 82 (1981)] || De vruchtjes van deze struik (appeltje, witappeltje, klasballeke, baffel, kraakbes, ei, knetserke, klokkebei). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25086 |
snel, vlug |
rap:
rap (L321a Ittervoort)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21372 |
sneuvelen |
sneuvelen:
sneuvele (L321a Ittervoort)
|
in de oorlog omkomen [sneven, sneuvelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33514 |
snijbonen |
krombekken:
krombek (L321a Ittervoort)
|
Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)]
I-7
|
18134 |
snijwonde |
snijwonde:
sniejwonj (L321a Ittervoort)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
snokken:
snokke (L321a Ittervoort)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21450 |
snipper |
snipper:
snupper (L321a Ittervoort)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
20549 |
snoepgoed |
snoepgoed:
snoepgoed (L321a Ittervoort)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
snoepje:
snoepje (L321a Ittervoort)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25048 |
snorren |
snorren:
snōrre (L321a Ittervoort)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|