21014 |
wormstekig |
wormstekig:
wormsteikig (L321a Ittervoort, ...
L321a Ittervoort)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
worstelen (L321a Ittervoort)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (L321a Ittervoort)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24736 |
wortelhals |
kraag:
kraag (L321a Ittervoort)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33563 |
worteltje |
moortjes:
muuərkes (L321a Ittervoort)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|
17679 |
wreef |
wreef:
vrief (L321a Ittervoort)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
monkachtig:
mònkechtig (L321a Ittervoort)
|
gemakkelijk te ontstemmen, een beetje knorrig [wrevelig, monkachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrieve (L321a Ittervoort)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vringe (L321a Ittervoort)
|
Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vreutele (L321a Ittervoort)
|
Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|