18316 |
zak in de onderrok |
rokkentas:
rokketés (L321a Ittervoort)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18234 |
zakhorloge |
zakhorloge:
zakhorloge (L321a Ittervoort)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26644 |
zakkenwagentje |
zakkenwagentje:
zakǝwę̄gǝskǝ (L321a Ittervoort)
|
Handwagentje waarmee zakken in de molen verplaatst kunnen worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 258; Coe 239; Grof 257]
II-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zandgrond:
zanjtjgronjtj (L321a Ittervoort)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
33101 |
zang, bussel gelezen aren |
zang:
zaŋ (L321a Ittervoort)
|
De bussel die de arenlezers bijeenbrengen. Vergelijk het lemma ''bussel geharkte aren'' (5.2.3). In het westen van de Kempen wordt opgemerkt dat dergelijke zangen vooral bij het lezen van hennep worden gemaakt. In het Noord-Truierlands worden de zangen niet gebonden, maar los verzameld. Godsschel, naar Jongeneel 1884, is een metafoor naar de vorm van de altaarbel. [N 15, 36; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
zanike (L321a Ittervoort),
zanikke (L321a Ittervoort)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
loeder:
loeder (L321a Ittervoort)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18972 |
zedig |
zedig:
zedig (L321a Ittervoort)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33590 |
zeekool |
eeuwig moes:
ièwigmoos (L321a Ittervoort)
|
De overblijvende plan met dikke knoestige wortelstok en talrijke uitlopers waaruit hier en daar stengels opstijgen; de bladen geven een zeer vroege, smakelijke groente waarmee men ze in het voorjaar tegen de invloed van het licht beschermt; zeekool (oudew [N 82 (1981)]
I-7
|
19343 |
zeer blij |
uitgelaten:
oetgelaote (L321a Ittervoort)
|
zeer blij [frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|