e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ittervoort

Overzicht

Gevonden: 2402
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwak, ongezond week: weik (Ittervoort) Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)] III-1-2
zwak, slap zwak: zwaak (Ittervoort) Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)] III-1-1
zwarte bladluis meelde: meelje (Ittervoort) bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] III-4-2
zwarte kraai, kraai kraan: kraone (Ittervoort) kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zweer zweer: Ook: zwair.  zwèr (Ittervoort) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2
zweet zweet: zweit (Ittervoort) zweet [N 10 (1961)] III-1-2
zwemblaas blaas: blaos (Ittervoort) Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)] III-4-2
zwerm vogels troep: troep (Ittervoort) groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)] III-4-1
zweten zweten: zweite (Ittervoort) zweten [N 10a (1961)] III-1-2
zwezerik pezerik: pezerik (Ittervoort) Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)] III-2-3