26635 |
breken, pletten |
breken:
brę̄.kǝ (L321a Ittervoort),
pletten:
plɛtǝ (L321a Ittervoort)
|
Haver met behulp van de haverpletter bewerken. In dit lemma is geen onderscheid gemaakt tussen enerzijds haver breken en haver pletten. Coenen (pag. 163) merkt over beide begrippen op: ø̄Als de boer de haver grof wenste, dan brak de molenaar ze, haver die gepletterd werd, was fijn.ø̄ [Vds 238; Jan 246; Jan 247; Coe 222; Grof 251]
II-3
|
21205 |
briefkaart |
briefkaart:
breefkaart (L321a Ittervoort)
|
de kaart waarop men tegen lager tarief dan voor brieven correspondentie kan voeren [briefkaart, brievenkaart, postkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19245 |
broeden |
beramen:
berame (L321a Ittervoort)
|
ontwerpen, uitdenken, gezegd van bijv. een plan, een aanslag [beramen, braaien, broeden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄stex (L321a Ittervoort)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20710 |
broodje |
pistolet:
pistelee (L321a Ittervoort)
|
Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20670 |
broodpap |
pap met broodstompen:
pap mêt broëdstump (L321a Ittervoort)
|
Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24983 |
bros, breekbaar |
bros:
bros (L321a Ittervoort)
|
hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21169 |
brug |
brugje:
brø̜kskǝ (L321a Ittervoort)
|
Brug over de beek om de sluizen te kunnen bedienen of te herstellen. Zie ook afb. 70. [Vds 58; Jan 56; Coe 36; Grof 68]
II-3
|
21573 |
brutaal |
brutaal:
brutaal (L321a Ittervoort)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17635 |
buik (spotnamen) |
pens:
pens (L321a Ittervoort)
|
buik: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|