17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kletskop:
kletskop (L321a Ittervoort)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krèpkes (L321a Ittervoort)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (L321a Ittervoort)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
22392 |
kaart met prentje |
beeldje:
beeldje (L321a Ittervoort)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
rapen:
rape (L321a Ittervoort)
|
Kaarten bijnemen [rafelen, fretten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22386 |
kaarten voor geld |
kaarten:
kaarte (L321a Ittervoort)
|
Kaartspelen voor geld [tuisen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
balle (L321a Ittervoort)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20628 |
kabeljauw |
kabeljauw:
kabeljauw (L321a Ittervoort)
|
bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24296 |
kadaver |
kadaver:
kadaver (L321a Ittervoort)
|
Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21191 |
kade |
kaai:
kaai (L321a Ittervoort)
|
de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)]
III-3-1
|