33676 |
limburgse klei |
klevenaarde:
klęvǝērt (Q028p Jabeek),
löss:
lø̜s (Q028p Jabeek)
|
Vraag N 27, 42 vroeg naar benamingen voor löss of ø̄Limburgse kleiø̄ en vraag N 27, 45 naar die voor de ø̄bruine, taaie, Limburgse klei, vooral langs hellingenø̄. Op grond van de antwoorden zijn deze vragen tot √©√©n lemma versmolten. Van Dale (elfde druk, blz. 1610) definieert löss als volgt: ø̄vruchtbare, weinig plastische leemsoort, licht vuilgeel of roodgeel van kleur, in Nederland ook wel Limburgse klei genoemdø̄. [N 27, 42; N 27, 45; N 27, 33]
I-8
|
30081 |
loodplank |
loodpas:
lū.atpas (Q028p Jabeek)
|
Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Zie ook afb. 30. De loodplank werd als volgt vervaardigd. In een rechthoekig houten bord sloeg men aan de bovenkant, in het midden, een haak. Vanuit die haak werd een loodlijn getrokken naar de onderzijde van het bord. Aan de haak werd een touw met ijzeren gewichtje (vgl. het schietlood) bevestigd. Als men wilde controleren of een muur waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was de muur niet horizontaal. Naast de vierkante loodplank kende men ook een driehoekig model. [N 30, 12c; monogr.]
II-9
|
33679 |
loodzand |
drijfzand:
drīfzanjtj (Q028p Jabeek)
|
De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17]
I-8
|
21686 |
loon |
loon:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
lōēan (Q028p Jabeek)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25605 |
loonbak |
deeg:
deeg (Q028p Jabeek)
|
Deeg van brood en gebak dat aan huis is klaargemaakt en dat naar de bakker wordt gebracht om er brood of gebak van te laten bakken tegen een vergoeding. [N 29, 98; monogr.]
II-1
|
18697 |
losse linnen halsboord |
boord:
boord (Q028p Jabeek)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
mouwbandje:
moewbendjes (Q028p Jabeek)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
trog:
trǫx (Q028p Jabeek)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
18317 |
losse zak onder de rok |
buidel:
büjel (Q028p Jabeek)
|
tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30083 |
luchtbel |
waterbel:
wātǝrbɛl (Q028p Jabeek)
|
De luchtbel in de vloeistof van de waterpas. [N 30, 12b; monogr.]
II-9
|