25559 |
beginnen te rijzen |
goed gaan:
(het deeg) gēt gōt (Q028p Jabeek)
|
De informant van Q 121 merkt op dat dit "beginnen te rijzen" gebeurt van b.v. zondagavond tot 4 uur maandagmorgen. [N 29, 25a; monogr.]
II-1
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
beköstige (Q028p Jabeek)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
graslucht:
graaslöch (Q028p Jabeek),
muf (weer):
het is muf weer (Q028p Jabeek)
|
lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
30190 |
bepleisteren |
klenen:
klē̜nǝ (Q028p Jabeek)
|
De gevlochten vulling van een vak of wand met leemspecie bestrijken. In L 320a gebeurde het 'bezetten' met leem, kalk en haren die door de kapper bijeengespaard waren. Het aanbrengen van de leem werd in Q 121 door de 'leemklener' ('lēmklęǝnǝr') gedaan, in Q 96a en Q 96c door de 'plakker' ('pl'kǝr'). Zie voor het woordtype '(be)klenen' ook RhWb IV, kol. 705 s.v. 'klennen ii': ø̄Lehm in die Gefachwand schmieren, plästern.ø̄ Het woordtype 'spervelen' (Q 30) is een afleiding van het woord 'spervel', de benaming voor een rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat dat wordt gebruikt bij het bepleisteren van muren. Zie ook het lemma 'Speciebord'. [S 21; L 1a-m; N 4A, 53h; N F, 56d; N 31, 45c; monogr.]
II-9
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
bəsjömməlt (Q028p Jabeek)
|
beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
besjūūt (Q028p Jabeek)
|
de beschuit [N 29 (1967)]
III-2-3
|
25631 |
beschuitdeeg |
deeg:
deeg (Q028p Jabeek)
|
[N 29, 58]
II-1
|
25105 |
bestendig weer |
vast (weer):
vas weer (Q028p Jabeek)
|
bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21471 |
betalen |
afleggen:
āāflegge (Q028p Jabeek),
over de brug komen:
üver de bruk komme (Q028p Jabeek)
|
betaaldag, jaarlijkse ~ bij de notaris [bamis?] [N 21 (1963)] || Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
27448 |
beton |
beton:
pǝtǫn (Q028p Jabeek)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|