24205 |
mannelijke eend, woerd |
wenderik:
wènderik (Q028p Jabeek)
|
woerd: mannelijke eend. Hoe roept men eenden? [GV K (1935)]
III-4-1
|
19960 |
mannelijke hond, reu |
rekel:
rèkel (Q028p Jabeek)
|
reu, mann. hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
18673 |
mannenkleren |
mansluikleren:
mansluklejer (Q028p Jabeek)
|
mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18585 |
mannenonderhemd |
mansluihemd:
mansluhumme (Q028p Jabeek)
|
onderhemd voor mannen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18703 |
mantelpak |
jakkenkleed:
jakkekleed (Q028p Jabeek)
|
mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18414 |
matrozenpakje |
matrozenpakje:
eigen spellingsysteem
matrōzepekske (Q028p Jabeek)
|
matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)]
III-1-3
|
25646 |
meel dat gebruikt wordt voor peperkoekdeeg |
honingm+d22091eel:
honingmeel (Q028p Jabeek),
meel:
meel (Q028p Jabeek)
|
[N 29, 88a; N 29, 88b]
II-1
|
25642 |
meel dat gebruikt wordt voor taai-taaideeg |
meel:
meel (Q028p Jabeek),
taaimeel:
tājmē̜l (Q028p Jabeek)
|
[N 29, 87a; N 29, 87; N 29, 87b]
II-1
|
25478 |
meelopslagplaats |
bakhuis:
bakǝs (Q028p Jabeek)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
eigen spellingsysteem
mèlwòrm (Q028p Jabeek)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|