e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jabeek

Overzicht

Gevonden: 1252
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rolletje munten knapperd: ene knappert (Jabeek) rolletje centen of kwartjes of andere munten [knappert, lok?] [N 21 (1963)] III-3-1
rond gat boven in de schuurgevel schallok: (mv)  šallø̜k (Jabeek), uilelok: (mv)  ylǝlǭkǝr (Jabeek) Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153] I-6
rond wittebrood weg: wèk (Jabeek) rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)] III-2-3
rooien omwisselen: ømwesǝlǝ (Jabeek) Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.] I-8
rookvlees rookvlees: reukvlaesj (Jabeek) rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
rooster in de mestgoot zijper: zīpǝr (Jabeek) Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b] I-6
roosteren roosteren: rêûstərə (Jabeek) roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)] III-2-3
rouwpoffer/rouwmuts rouwmuts: rouwmùtsj (Jabeek) muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] III-2-2
rouwsluier aan een hoed kapje: e kepke (Jabeek) rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)] III-2-2
rozijnenbrood rozijnenweg: rezīēnewèk (Jabeek) brood, waarin rozijnen gebakken worden [N 29 (1967)] III-2-3