33460 |
sluitpin onder aan een poortvleugel |
schoude:
šǫu̯ (Q028p Jabeek)
|
Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c]
I-6
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
sjlörpə (Q028p Jabeek)
|
slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20490 |
smakken |
smetsen:
sjmétzjə (Q028p Jabeek)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20493 |
smullen |
smakelijk eten:
sjmàkəlik étə (Q028p Jabeek)
|
smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20523 |
snee brood |
snede:
sjnaej (Q028p Jabeek)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
schnīēābü (Q028p Jabeek)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
šnië (Q028p Jabeek)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
schnīēā (Q028p Jabeek),
šnië (Q028p Jabeek)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20549 |
snoepgoed |
lekkers:
lèèkésj (Q028p Jabeek)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbeltje:
bèèbbəlkə (Q028p Jabeek),
klompje:
klömpkə (Q028p Jabeek)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|