34536 |
ei zonder schaal |
schaals ei:
sxolzē.ǝ (Q157p Jesseren),
šoljzē (Q157p Jesseren)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
32555 |
eiermand |
eierkorf:
ɛ̄rkø̜.rf (Q157p Jesseren)
|
Mand om eieren in te vervoeren. [N 40, 97; N 40, 111; N 40, 112; N 40, 113; monogr.]
II-12
|
22013 |
eigendomsbewijs van de ring |
kaartje:
kaotje (Q157p Jesseren)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: eigendomsbewijs van de ring? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19686 |
emmer |
standjes:
stę̄ntžǝs (Q157p Jesseren),
tob:
(mv.)
tǫbǝ (Q157p Jesseren)
|
De soms van hout vervaardigde emmer voor het vullen van de perskuip of het scheppen van sap. In L 387 gebruikte men voor het scheppen van het sap een houten "bruiemmer", terwijl men voor het vullen van de pers een metalen emmer hanteerde. [N 57, 19]
II-2
|
22121 |
ergens buiten het hok blijven zitten |
op het dak rondhangen:
op ’t daok of kongèl rondhangen (Q157p Jesseren),
treuzelen:
treuzelen (Q157p Jesseren)
|
Hoe zegt men: het blijven zitten ergens buiten het hok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ɛ̄.t (Q157p Jesseren)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
warsschei:
wi̯ā.sšęi̯ (Q157p Jesseren)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zaandoek:
zuǝnduk (Q157p Jesseren),
zeefdoek:
zifduk (Q157p Jesseren)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
30800 |
flank |
flank:
fla.ŋk (Q157p Jesseren)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
22123 |
fluiten naar de duiven |
fluiten:
fluiten (Q157p Jesseren),
fluitje (Q157p Jesseren)
|
Hoe noemt U het fluiten naar de duiven? [N 93 (1983)] || Kent U speciale lokroepen? Hoe luiden die? [N 93 (1983)]
III-3-2
|