20692 |
gehakt |
gekapt vlees:
gekap vliees (P219p Jeuk)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
roof:
ruf (P219p Jeuk),
schaapswol:
skǫpswǫl (P219p Jeuk),
wol:
wol (P219p Jeuk)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
18964 |
geheimzinnig |
geniepig:
geniepig (P219p Jeuk)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17621 |
gehemelte |
hemel:
hiemel (P219p Jeuk)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
memorie:
memoure (P219p Jeuk)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18900 |
gehoorzaam |
gewillig:
gewillig (P219p Jeuk)
|
gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
luisteren:
luisteren (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
geheŭch (P219p Jeuk),
Opm. v.d. invuller: maar wel met een kapel!
gehucht (P219p Jeuk)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
27539 |
geit |
geit:
gęi̯t (P219p Jeuk)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gētǝ[stal] (P219p Jeuk),
gęi̯te[stal] (P219p Jeuk)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|