19265 |
gek |
dwaas:
dweas (gek, wild) (P219p Jeuk),
gek:
gek (P219p Jeuk),
zot:
zot (P219p Jeuk)
|
dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)] || onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
gek doen:
gek doen (P219p Jeuk),
klotentrekker:
kloewtentrekker (P219p Jeuk)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)] || vrolijk zijn aan maaltijden e.d. [doven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21466 |
gekkenhuis |
gesticht:
gestich (P219p Jeuk),
zottenhuis:
zottehaas (P219p Jeuk)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22173 |
gekleurde top van de slagpen |
hoek van de pen:
hoek v.d. pen (P219p Jeuk)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): gekleurde top (7) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21120 |
gekneusd |
geblutst:
geblutst (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
23537 |
geknield zitten |
op de knien liggen:
op de kneije liggen (P219p Jeuk)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24483 |
geknotte wilg |
tjonk:
tjoenke (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
wijde:
wei (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
30589 |
gekookte lijnolie |
gekookte olie:
gǝkǫwktǝ ǫwlǝ (P219p Jeuk)
|
Lijnolie die enige uren tot ongeveer 2500 C. werd verhit, onder toevoeging van geringe hoeveelheden lood- en mangaanverbindingen. [N 67, 13b]
II-9
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekrold hoo-er (P219p Jeuk)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
dje moet geld heube om koene te beteale (P219p Jeuk),
dje moet mer gelt höbben oem te betaolen (P219p Jeuk),
dje moet mer gelt höbben om te köne betaolen (P219p Jeuk),
gɛld (P219p Jeuk),
ik ben al mijn geld kwijt (P219p Jeuk),
xɛld (P219p Jeuk)
|
geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|