34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bɛrx (P219p Jeuk),
bɛrǝx (P219p Jeuk)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
18254 |
gesp |
gesp:
gesp (P219p Jeuk),
gøsp (P219p Jeuk),
gɛsp (P219p Jeuk),
Uitspraak: doffe /e/.
gesp (P219p Jeuk)
|
De gesp op bepaalde damesschoenen en sportieve modellen. [N 60, 33] || De gesp op bepaalde damesschoenen en sportieve modellen? [N 60 (1973)] || Gesloten, vaak min of meer vierkant beugeltje, gewoonlijk met een al of niet aan een afzonderlijke spil zittende tong, aan het ene einde van een riem enz. bevestigd en waardoor het andere einde gestoken wordt, dat dan door de tong in de ring vastgehouden wordt (Van Dale, pag. 903). [N 62, 53; MW; monogr.] || Hoe noemt U een gesp? [N 62 (1973)]
II-10, II-7, III-1-3
|
23515 |
gestichte mis |
gestichte mis:
gestichte mès (P219p Jeuk)
|
Een gestichte H. Mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
munt (P219p Jeuk),
Antwoord onderlijnd bij de suggesties.
munt (P219p Jeuk)
|
de getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt] [N 112 (2006)] || De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30641 |
getande spalter |
getande spalter:
gǝtāntǝ spātǝr (P219p Jeuk)
|
Spalter waarvan het haar in afzonderlijke bundeltjes is verdeeld. De getande spalter wordt gebruikt bij het schilderen van de vezels van hout. Zie ook afb. 93b en de lemmata 'Spalter' en 'Draadtrekker'. [N 67, 36b]
II-9
|
18828 |
getob; tobben |
gemartel:
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gemattel (P219p Jeuk),
gesukkel:
gesuggel (P219p Jeuk),
ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel
gesukkel (P219p Jeuk)
|
gemartel [ZND 01 (1922)] || het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22082 |
getralied schutsel? |
loge (fr.):
loche (P219p Jeuk)
|
het getralied schutsel dat diverse hokjes afscheidt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwd vrouwmens:
gətráát frówməs (P219p Jeuk)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
bruidsjong:
braadsjon (P219p Jeuk),
getuige:
de getuige (P219p Jeuk),
getuige (P219p Jeuk)
|
de getuige bij het huwelijk [tsuuch] [N 96D (1989)] || getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 115 (2003)] || iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-2-2, III-3-1
|
20388 |
getuige zijn |
getuigen:
getūige (P219p Jeuk)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|