34324 |
goed groeiend varken |
uitschieter:
ātsxitǝr (P219p Jeuk)
|
[N 76, 17; JG 1a]
I-12
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
goed heuiren (P219p Jeuk),
goed luisteren (P219p Jeuk)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
avanceren:
avancejre (P219p Jeuk)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29029 |
goed passen |
goed mikken:
gut mekǝ (P219p Jeuk)
|
Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW]
II-7
|
21959 |
goed voederen |
fel voederen:
fel voejere (P219p Jeuk)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: goed voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34403 |
goede grazer |
weischaap:
wēskōp (P219p Jeuk)
|
[N 77, 19]
I-12
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
goeie vrijdach (P219p Jeuk)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
goei week (P219p Jeuk)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19102 |
goedheid |
goedheid:
ook materiaal znd 24, 20
goedheid (P219p Jeuk)
|
goedheid [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
goedkoep (P219p Jeuk)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|