22386 |
kaarten voor geld |
banken:
Voor grof geld.
banke (P219p Jeuk),
tuisen:
tuisen (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)] || Kaartspelen voor geld [tuisen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kééəs (P219p Jeuk)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
kuitelen:
kuitələ (P219p Jeuk),
met dne bal spelen (onoverg. werkw.)
koetele (P219p Jeuk)
|
kaatsen [RND] || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
balle (P219p Jeuk),
kaatsen:
(kətse) (P219p Jeuk),
kuiteballen:
De bal stuiteren.
koeteballe (P219p Jeuk)
|
met een bal spelen [ballen, bollen, tossen] [N 112 (2006)] || Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23212 |
kabouter |
alvermannetje:
een alvermanneke (P219p Jeuk)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
31566 |
kachelzwartsel |
steenpek:
stipēk (P219p Jeuk)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|
24296 |
kadaver |
dood beest:
doej bees (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21191 |
kade |
ka:
Opm. v.d. invuller: ook de volgende notering gegeven: [k].
ke (P219p Jeuk)
|
de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22227 |
kaf |
kaf:
kaf (P219p Jeuk)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kǭkǝlǝ (P219p Jeuk),
kakkedeiken:
katkǝdāi̯kǝ (P219p Jeuk)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|