17957 |
klauteren |
kledderen:
kledderen (P219p Jeuk)
|
Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klǭvǝr (P219p Jeuk)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
33262 |
klaverschoof |
hopper:
hǫpǝr (P219p Jeuk),
marjonetten:
marjonetten (P219p Jeuk)
|
Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g]
I-5
|
24869 |
klavervreter |
kattenstaart:
kattestatte (P219p Jeuk),
top:
toppen (P219p Jeuk),
topklaver:
ook
topklaver (P219p Jeuk),
wielen:
wielen (P219p Jeuk)
|
Klavervreter (orobanche minor). Bloeitros is los, geel, purper getint; de bloemkroon is gebogen en geheel symmetrisch; de stempelslippen zijn purper; de helmdraden bijna helemaal kaal. Woekert op vlinderbloemigen en peen, kan vooral op klavervelden zeer s [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24867 |
klaverzuring |
witte klaver:
witte klouwer (P219p Jeuk)
|
Witte klaverzuring (oxalis acetosella 5 tot 10 cm groot. De plant heeft een dunne, geschubde wortelstok; de bladeren zijn wortelstandig, 3-tallig. De blaadjes zijn omgekeerd kantvormig; de bloemen groeien afzonderlijk op lange stelen en zijn wit of iets [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18171 |
kledij, kleren |
klerage:
klieraoges (P219p Jeuk),
kliereadje (P219p Jeuk)
|
Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)]
III-1-3
|
24576 |
kleefkruid |
klis:
klisse (P219p Jeuk),
klissen (P219p Jeuk),
plakkruid:
plakkraad (P219p Jeuk)
|
Kleefkruid (galium aparine 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn lang, liggend of klimmend en zijn ruw door naar onder gerichte stekeltjes. De bladeren staan in kransen van 6 tot 8 lijn- tot lancetvormige, stekelpuntige bladeren. De bladrand is ruw-gest [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19389 |
kleerhanger |
kapstok:
kapstok (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19677 |
kleerkast |
garderobe:
gardroͅu̯p (P219p Jeuk)
|
kleerkast [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
kist:
kest (P219p Jeuk)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|