21567 |
kolonel |
kolonel:
kollonell (P219p Jeuk),
kolonel (P219p Jeuk)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19615 |
kom |
komp:
kump (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
koumə (P219p Jeuk)
|
komen [RND]
III-1-2
|
18835 |
komisch |
komiek:
komiek (P219p Jeuk),
vies:
vies (P219p Jeuk)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
koemkoemmer (P219p Jeuk)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
kommer:
kummer (P219p Jeuk)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
kenijn (P219p Jeuk),
kənēͅn (P219p Jeuk),
pl.
kənē̞ͅnə (P219p Jeuk)
|
konijn [ZND 42 (1943)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
hol:
hol (P219p Jeuk),
pijp:
pijp (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21266 |
koning |
koning:
keunink (P219p Jeuk),
køͅyniŋk (P219p Jeuk)
|
koning [RND], [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
bruid:
ik heb de braad (P219p Jeuk),
paar:
paar (P219p Jeuk)
|
Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)] || Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|