18920 |
leegloper |
leegloper:
leigloeper (P219p Jeuk),
ook materiaal znd 30, 4
leegluper (P219p Jeuk)
|
een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] || leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
doortrapt:
doortrapt (P219p Jeuk)
|
zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21593 |
leerling |
helper:
hɛlpǝr (P219p Jeuk),
leerling:
Opm. v.d. invuller: in de leer gaan, d.i. als je nog avondonderwijs volgt + bij een baas, ofwel 1 dag skole gaat + werken.
leerling (P219p Jeuk)
|
Aankomend schilder die het schildersvak leert. [N 67, 99a] || de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)]
II-9, III-3-1
|
23613 |
leerrede |
preek:
prèèk (P219p Jeuk)
|
Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22017 |
leervlucht |
leervlucht:
liervluch (P219p Jeuk)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een georganiseerde vlucht om jonge duiven te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30861 |
leest |
leest:
lis (P219p Jeuk),
list (P219p Jeuk)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
een lieəef (P219p Jeuk),
ene liihef (P219p Jeuk)
|
leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
gaapmuiltje:
gaaapmolke (P219p Jeuk),
kaardenbol:
kaardebol (P219p Jeuk),
leeuwenmuiltje:
-
lieve muileke (P219p Jeuk)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] || Leeuwenbekje (antirrhinum majus). De onderste bladeren staan bijna altijd kruisgewijs, de bovenste verspreid. Grote (ruim 3 cm), verschillend gekleurde bloemen met korte, brede kelkbladeren. De bloemen staan in trossen aan de stengeltoppen (kalfssnuit, kn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21553 |
lei |
lei:
en lei (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
23465 |
lei(en) |
schaalder(s):
skoulders (P219p Jeuk)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|