34147 |
leiden |
leiden:
lēǝ (P219p Jeuk)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
30530 |
leien dak |
dak van schalies:
dē̜k ˲van sxē̜ldǝrs (P219p Jeuk),
de schaalderij:
dǝ sxǭldǝri (P219p Jeuk)
|
Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.]
II-9
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
meibloemetje:
meijblummekes (P219p Jeuk),
muguetje:
muguet (frans)
mugöke (P219p Jeuk)
|
Lelietje van Dalen (convallaria majalis). Een10 tot 25 cm grote plant met kruipende wortelstok, bladeren meestal 2, elliptisch, de bloeistengel is onbebladerd; de bloemen bevinden zich in eenzijdige trossen, klokvormig met 6 tandjes, wit gekleurd en geure [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17558 |
lenig |
lips:
lips (P219p Jeuk)
|
Lenig (zwak, gezwank, lips). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
opgang:
opgang (P219p Jeuk),
voorjaar:
veurjoor (P219p Jeuk)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
geslepen kerel:
geslepe kerel (P219p Jeuk),
lepe, een -:
liepe (P219p Jeuk)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] || een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
leper:
lepər (P219p Jeuk),
lēūpper (P219p Jeuk)
|
Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
21748 |
leraar |
regent (<fr.):
Opm. v.d. invuller: de leerlingen blijven juffrouw of meester zeggen!
regent(es) (P219p Jeuk)
|
een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28735 |
leren naaien |
voor naaierse leren:
vęr najos līrǝ (P219p Jeuk)
|
Het vak van naaister leren. [N 62, 1f]
II-7
|
30744 |
letterzetten |
letters verven:
løtǝrs ˲vɛrvǝ (P219p Jeuk)
|
Letters en cijfers schilderen. [N 67, 82b]
II-9
|