23358 |
middenpad |
grote gang:
groewte gank (P219p Jeuk)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17690 |
middenrif |
middelrif:
middelrif (P219p Jeuk),
middenrif:
PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.
midderif (P219p Jeuk)
|
Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middelrif, middelvlies). [N 84 (1981)] || Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middenrif, middelrif, middelvlies). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
23353 |
middenschip |
middenschip:
middenschip (P219p Jeuk)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24352 |
mier |
mieremeret:
mieremerêt (P219p Jeuk),
zwarte mieremeret:
zwatte mieremerêt (P219p Jeuk)
|
mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] || zwarte huismier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)]
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
mierikswortel:
mierikswottel (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (P219p Jeuk),
wijpen:
wē̜pǝ (P219p Jeuk)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
22468 |
mik |
gaffel:
gaffel (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
stek:
stek (P219p Jeuk)
|
een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik] [N 112 (2006)] || Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikke (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
mikken (P219p Jeuk),
mikə (P219p Jeuk)
|
lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
mm (P219p Jeuk)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20285 |
min, voedster |
min:
mèn (P219p Jeuk)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|