19360 |
minachten; minachtend |
vuile kak zijn:
vaale kak zijn (P219p Jeuk)
|
blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18795 |
minderen |
afnemen:
afnemen (P219p Jeuk)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
znd 31, 23a
minderjeurig (P219p Jeuk),
məndérjoarəg (P219p Jeuk)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
aanhouder:
aanhaader (P219p Jeuk),
bijzit:
bijzit (P219p Jeuk)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
bijzit:
bijzit (P219p Jeuk),
zijn teef:
z`n teef (P219p Jeuk)
|
concubine [N 37 (1971)] || een concubine, bijzit, bijwijf [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23917 |
mirakel |
mirakel (<fr.):
miraukel (P219p Jeuk)
|
Een wonder [wó.nder, wónger, miraakel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23304 |
mis |
mis:
mès (P219p Jeuk)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23523 |
mis met drie heren |
drieherenmis:
dreihieremès (P219p Jeuk)
|
Een plechtige H. Mis waarin een celebrant, een dialen en een subdiaken voorgaan [drieherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23524 |
mis met vier heren |
vierherenmis:
vierhieremès (P219p Jeuk)
|
Een plechtige H. Mis waarin naast de genoemde drie, ook nog - gehuld in koorkap - een presbyter assistens voorgaat [vierherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23517 |
mis uit dankbaarheid |
dankmis:
dankmès (P219p Jeuk)
|
Een H. Mis uit dankbaarheid, tot zekere intentie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|