29125 |
naaf van het drijfwiel |
boom:
bōm (P219p Jeuk),
moyeu:
moyeu (P219p Jeuk)
|
Middenstuk van het drijfwiel, waardoor de as gaat en waarin de spaken zitten. [N 34, B8; N 34, B9]
II-7
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜s (P219p Jeuk)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
lappen:
lapǝ (P219p Jeuk),
naaien:
nēǝ (P219p Jeuk),
nē̜ǝ (P219p Jeuk)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaierse:
najos (P219p Jeuk)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|
28734 |
naaiwerk |
lapwerk:
lapwɛrk (P219p Jeuk)
|
Werk dat bestaat uit naaien of dat wat men bezig is te naaien. [N 62, 1e]
II-7
|
18184 |
naakt |
naaks:
naks (P219p Jeuk)
|
zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26113 |
naald |
naalde:
nǭwl (P219p Jeuk)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
28887 |
naaldendoos |
doos:
duws (P219p Jeuk)
|
Doosje tot berging van spelden of naalden. [N 59, 13b; N 62, 70; Gi 1.IV, 63]
II-7
|
23814 |
naampatroon |
naamheilige:
ao als de a in ancien
naaommhellige (P219p Jeuk)
|
Een naampatroon, de heilige naar wie men is genoemd [namenspatroeën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
21941 |
naar beneden duiken |
daalkomen:
Opm. v.d. invuller: ze vilt ad ene bal aat de loch.
daawlkoume (P219p Jeuk)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: naar beneden vallen, duiken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|