17766 |
navel |
navel:
navel (P219p Jeuk)
|
Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
neejf (P219p Jeuk)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
negenoeg (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Bloedzweer: pijnlijke, rode, meestal in de nek of oksel optredende huidontsteking (kwader, negenoog). [N 84 (1981)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21475 |
neger |
neger:
neiger (P219p Jeuk)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nak:
nak (P219p Jeuk),
nek:
PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.
nak (P219p Jeuk)
|
Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
nerf (P219p Jeuk)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
nɛs (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
bouwen:
bouwe (P219p Jeuk)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24217 |
nestkastje |
nestkastje:
nèskaske (P219p Jeuk)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
gereed:
geriejd zijn (P219p Jeuk),
uitvliegen:
aatgevlouwge (P219p Jeuk),
vlug:
vleuk (P219p Jeuk)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)]
III-4-1
|