17850 |
omhooggaan |
naar boven gaan:
no bove goan (P219p Jeuk),
omhooggaan:
omhoeg gōan (P219p Jeuk)
|
Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)] || rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluis:
slās (P219p Jeuk)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
29056 |
omslag |
parament:
parmā (P219p Jeuk)
|
Omslag in het algemeen. Boord of rand, doorgaans van verschillende stof of kleur, of met borduurwerk voorzien, welke aan de hals, de mouwen enz. van kledingstukken bevestigd is en bestemd is om omgeslagen of omgevouwen te worden. [N 62, 34e; MW]
II-7
|
18429 |
omslag [wld ii.7, p.82] |
parement (fr.):
parmaa (P219p Jeuk)
|
Hoe noemt U de omslag? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
omtrek (P219p Jeuk)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25685 |
omzetten |
draaien:
drē̜ǝ (P219p Jeuk)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25087 |
onbelangrijk |
schraal:
skraawl (P219p Jeuk),
van geen waarde:
gièn weijde (P219p Jeuk)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
gestrant:
gestant (P219p Jeuk)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
lomp:
loemp (P219p Jeuk)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
onbeschaamd:
onbeskaomd (P219p Jeuk)
|
geen schaamtegevoel hebbend [ekstrant, onbeschaamd] [N 85 (1981)]
III-3-1
|