17973 |
onwel |
niet goed:
ich vuul mich nie goed (P219p Jeuk),
ni goet (P219p Jeuk),
nie goed (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
nie goet (P219p Jeuk),
ongelukkig:
ongelukkig (P219p Jeuk),
ziekelijk:
zikkelijk (P219p Jeuk)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, onlustig, niet prut, kadies, dings). [N 84 (1981)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19218 |
onwennig (voelen) |
onwennig:
onwennig (P219p Jeuk)
|
nog niet op zijn gemak zijn in een nieuwe toestand [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23923 |
onze-lieve-heer |
onze-lieve-heer:
Oos Lieveheer (P219p Jeuk)
|
Onze Lieve Heer [slievenheer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23927 |
onze-lieve-vrouw |
onze-lieve-vrouwtje:
Oos Lavrouwke (P219p Jeuk)
|
Onze Lieve Vrouw [Lie(f)vrouw, Sliefvrouw]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23743 |
onze-lieve-vrouweplaat |
onzelievevrouw van altijddurende bijstand:
Klank van onze: Franse onze (elf)
onze Levrouw van Altijddurende Bijstand (P219p Jeuk)
|
Een plaat, afbeelding van O.L.V. van Altijddurende Bijstand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23647 |
onzevader |
onzevader:
Het Onze Vader (P219p Jeuk),
Onze Vader (P219p Jeuk),
paternoster:
Pater Noster (P219p Jeuk)
|
Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23720 |
onzevaderkralen |
onzevaderskralen:
de onze vaderskraowle (P219p Jeuk)
|
De Onze-Vaderkralen (6 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17592 |
oog |
oog:
u:gə (P219p Jeuk),
ūx (P219p Jeuk)
|
ogen [RND] || Zie afbeelding 2.4. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
33935 |
oogkleppen |
ooglappen:
ūxlɛp (P219p Jeuk)
|
Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.]
I-10
|
17595 |
ooglid |
oogdeksel:
oegdeksel (P219p Jeuk)
|
een ooglid, de oogleden (deksel van het oog) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|