e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overhandsen, omslingeren oversteken: ø̜jvǝrstēkǝ (Jeuk) Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30] II-7
overhoeks eggen scherens over de voor [eggen]: sxērǝs˱ ø̜u̯vǝr dǝ vǫu̯r (Jeuk) Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.] I-2
overhoop halen nest maken: nes maoke (Jeuk), ondersteboven smijten: alles onderste bouve smijte (Jeuk) Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)] || Overhoop halen (modden, onderste boven / ondereen / overhoop halen) [N 108 (2001)] III-1-2
overkoot knikker: knekǝr (Jeuk), knikǝr (Jeuk) Het voorwaarts doorknikken van de koot van het voorbeen van het paard als gevolg van een verstuiking of van een forcering door te hard te trekken. Zie afbeelding 13. [JG 1b; N 8, 73b, 93a, 93b en 95m] I-9
overlangs heen en weer eggen in het lang [eggen]: ęn t láŋk (Jeuk) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overleer bovenleer: bǫwvǝlę̄r (Jeuk) Het betere, fijnere leer voor de bovenzijde van schoenen of het deel van de schoen daarvan gemaakt. Voor schoeisel dat niet uitsluitend voor de winter, voor de jacht, voor arbeid in het water of iets dergelijks wordt gebruikt, kan men het beste overleer nemen, dat steeds week en soepel blijft (Kn√∂fel I, pag. 13). [N 60, 1a; N 60, 247] II-10
overleg overleg: överleg (Jeuk) de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)] III-3-1
overleggen bedisselen: bedisselen (Jeuk) anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] III-3-1
overloop gang: gaŋ (Jeuk), palier (fr.): paljē (Jeuk) de vloer tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers (Fr. palier) [ZND 33 (1940)] III-2-1
overmoedig gedrag waaghals: woaghals (Jeuk) overmoedig, roekeloos gedrag [cranerie] [N 85 (1981)] III-1-4