21521 |
potlood |
potlood:
potloewd (P219p Jeuk)
|
een met hout omgeven staafje grafiet om mee te schrijven of te tekenen [potlood, crayon] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18833 |
potsachtig |
heimelijke, een -:
heemelijke (P219p Jeuk)
|
lachwekkend, met minder fijnzinnige humor [grollig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21525 |
potten? |
potten:
potten (P219p Jeuk)
|
op zijn geld zitten; nauwelijks iets uit willen geven [potten, ponken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
27074 |
praam |
proom:
prōm (P219p Jeuk),
tandenijzer:
tānęi̯zǝr (P219p Jeuk)
|
Neusknijper om het paard in bedwang te houden. Een praam bestaat uit een houtje met een lus eraan, die rond de bovenlip van het paard wordt gelegd en met het houtje wordt aangedraaid. Er bestaan ook metalen neusknijpers met deze functie (zie o.a. de termen muilijzer, tandijzer en gebitijzer). [JG 1b, 1c, 2c; N 13, 85; N 33, 377 en 380; S 28; monogr.]
I-10
|
21834 |
praatje |
spraak:
sprook (P219p Jeuk)
|
een waarschijnlijk onwaar bericht [praatje, praat, spraak, mare] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19320 |
pralerij |
parat (< fr.):
TvdW: paraître: schijn
paret (P219p Jeuk)
|
een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23239 |
predikant |
preekheer:
prèèkhier (P219p Jeuk)
|
De predikant, prediker, degene die de preek houdt. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23611 |
preek |
preek:
prèèk (P219p Jeuk)
|
De predikatie, de preek [preek, prèèk, preëdich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23382 |
preekstoel |
preekstoel:
prèèkstoel (P219p Jeuk)
|
De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23641 |
prefatie |
prefatie (<lat.):
prefatie (P219p Jeuk)
|
De door de priester gezongen lofprijzing ter inleiding van de Canon, de prefatie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|