33584 |
sap van een vrucht |
sap:
sap (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk,
P219p Jeuk,
P219p Jeuk)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
28797 |
satijn |
satijn:
satijn (P219p Jeuk)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
30650 |
satijnkwastje |
acajou-penseel:
akažupɛnsīl (P219p Jeuk)
|
Kleine soort glaceerkwast die bij het nabootsen van mahoniehout wordt gebruikt voor het invegen van de bloem. [N 67, 40]
II-9
|
21028 |
saus |
saus:
sááz (P219p Jeuk)
|
saus [RND]
III-2-3
|
30708 |
sauzen |
lijmen:
lęjmǝ (P219p Jeuk)
|
Verven met lijmverf. [N 67, 66d]
II-9
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
savooij (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk),
savūiə (P219p Jeuk)
|
[Goossens 1b (1960)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)]
I-7
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
skapelier (P219p Jeuk)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23749 |
scapuliermedaille |
scapuliermedaille (<fr.):
skapeliermedauwle (P219p Jeuk)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31809 |
schaafafval |
schavelingen:
skāvǝleŋǝ (P219p Jeuk)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
31369 |
schaafbank, schaafmachine |
schaaf:
skǭf (P219p Jeuk),
schaafbank:
skǭf˱baŋk (P219p Jeuk)
|
De werkbank of machine voor het schaven van metaal. Schaafbanken werden door de smid gebruikt bij het bewerken van platte vlakken van middelmatige breedte en lengte (Kuyper, pag. 297). Grotere voorwerpen werden vooral met behulp van een schaafmachine bewerkt. Dit werktuig was volgens verschillende respondenten niet typisch voor een smederij; het werd vooral aangetroffen in fabrieken om machinedelen zuiver vlak te schaven. [N 33, 287; N 33, 348]
II-11
|