e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schipper schipper: skipər (Jeuk) schipper [RND] III-3-1
schitteren felle schemer: felle skimmer (Jeuk) een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)] III-4-4
schoenen poetsen blinken: blinken (Jeuk, ... ) Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenlepel leper: De lepel om schoenen aan te trekken. [Vgl. WLD III, 2.1, lm. lepel: leper als afz. trefwd.]  ləpper (Jeuk), schoenleper: skoenleͅpper (Jeuk) schoenlepel [N 60 (1973)] || Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)] III-1-3
schoensmeer blink: blink (Jeuk, ... ) Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenveter nestel: De stattels zijn breed. De nestels zijn smaller.  nestels (Jeuk), staartel: De stattels zijn breed. De nestels zijn smaller.  stattels (Jeuk) Het leren koordje waarmee men de schoenen dichtrijgt? [N 60 (1973)] III-1-3
schoepen petten (zn.mv.): pette (Jeuk), streken (zn.mv.): streike (Jeuk) met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen] [N 112 (2006)] III-3-2
schoffel schoffelaar: skufǝlɛ̄r (Jeuk) Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7] I-5
schoffelen, wieden met de schoffel schoffelen: skufǝlǝ (Jeuk) Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a] I-5
schoft schocht: skǫx (Jeuk) Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2] I-9