21248 |
schipper |
schipper:
skipər (P219p Jeuk)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
25045 |
schitteren |
felle schemer:
felle skimmer (P219p Jeuk)
|
een sterk, beweeglijk licht verspreiden zodat het pijn doet aan de ogen [schitteren, glariën] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18465 |
schoenen poetsen |
blinken:
blinken (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk,
P219p Jeuk,
P219p Jeuk)
|
Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
18347 |
schoenlepel |
leper:
De lepel om schoenen aan te trekken. [Vgl. WLD III, 2.1, lm. lepel: leper als afz. trefwd.]
ləpper (P219p Jeuk),
schoenleper:
skoenleͅpper (P219p Jeuk)
|
schoenlepel [N 60 (1973)] || Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18394 |
schoensmeer |
blink:
blink (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk,
P219p Jeuk,
P219p Jeuk)
|
Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
nestel:
De stattels zijn breed. De nestels zijn smaller.
nestels (P219p Jeuk),
staartel:
De stattels zijn breed. De nestels zijn smaller.
stattels (P219p Jeuk)
|
Het leren koordje waarmee men de schoenen dichtrijgt? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
22501 |
schoepen |
petten (zn.mv.):
pette (P219p Jeuk),
streken (zn.mv.):
streike (P219p Jeuk)
|
met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
19919 |
schoffel |
schoffelaar:
skufǝlɛ̄r (P219p Jeuk)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
skufǝlǝ (P219p Jeuk)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33782 |
schoft |
schocht:
skǫx (P219p Jeuk)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|