28799 |
serge |
serge:
serge (P219p Jeuk)
|
Licht gekeperde wollen stof waarvan de inslag minder glad en minder dicht is dan de ketting en slechts weinig in het gezicht komt. Volgens de informant van Q 16 is sergette serge waarin zijde is verwerkt. [N 62, 75d; N 59, 201]
II-7
|
31328 |
sergeant |
sergeant:
sǝržant (P219p Jeuk)
|
Soort klem om werkstukken vast te klemmen. Het werktuig bestaat uit een geleider waaraan één deel van de bekken vast is bevestigd terwijl het andere deel glijdend heen en weer kan worden bewogen. In het beweegbare deel van de bekken is een draadspil aangebracht waarmee het werkstuk tegen de vaste bek wordt vastgeklemd. Zie ook afb. 62. [N 33, 274]
II-11
|
19778 |
sering |
sint-jorisbloem:
seringen
sint-Jeurisbloeme (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
[N 92 (1982)]sering [N 92 (1982)]
I-7, III-4-3
|
19401 |
servies |
servies:
servies (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
21256 |
servituut |
doorvaart:
daurveat (P219p Jeuk)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
30592 |
siccatief |
droogsel:
drȳxsǝl (P219p Jeuk)
|
Middel om verven sneller te doen opdrogen. ø̄Het vaste siccatief is in den regel boorzure mangaan-oxydul, ook wit mangaan genoemd, dat zeer krachtig werkt. Met een vijfvoudige hoeveelheid zinkwit gemengd, wordt het aan een vloeistof toegevoegd en veroorzaakt dan nog een zeer vlugge droging. Een vloeibaar siccatief is lijnolie, gekookt met loodoxyde of, indien de aanwezigheid van lood niet gewenscht is, met bruinsteen. Ook terpentijn, aan de verf toegevoegd, bevordert het drogenø̄ (Zwiers II, pag. 348). [N 67, 15; div.]
II-9
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
kleedje:
kliedje (P219p Jeuk),
klieke (P219p Jeuk)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
sigaar (P219p Jeuk)
|
sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
17752 |
sik |
baard:
bǭt (P219p Jeuk)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.]
I-12
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
zekǝl (P219p Jeuk)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|