e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
solderen souderen: sudē̜rǝ (Jeuk) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
soorten mouwen chemisiermouw (<fr.): [Zie tekening van informant] Van Dale (FN): chemisier, overhemdblouse.  chemisiermouw (Jeuk), rechte mouw: rechte [maa} (Jeuk) Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)] III-1-3
soorten patronen of dessins bloempje: blømǝkǝ (Jeuk), blokje: bløkskǝ (Jeuk), bolletje: bǫlǝkǝ (Jeuk), carreau: carreau (Jeuk), strijpje: stripkǝ (Jeuk) Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW] II-7
soorten rokken gefronste rok: gefronsde [rok} (Jeuk) Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
soorten soldaten piot: Van Dale: (gew. en Barg.) infanterist.  piot (Jeuk) welke verschillende soldaten onderscheidt u [piot, zandhaas, kalkvreter] [N 90 (1982)] III-3-1
sorteren met de hand herrapen: hęrǭpǝ (Jeuk) Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.] I-5
spaak speken: spii̯kǝ (Jeuk) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13
spaarpot spaarpot: spouwrpot (Jeuk) de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)] III-3-1
spade, spitschop schup: skø̜p (Jeuk) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spalter spalter: spātǝr (Jeuk) Platte kwast met lang, veerkrachtig haar dat in een blikken bus is aangebracht. De spalter doet vooral dienst bij het imiteren van houtsoorten. Zie ook afb. 93a. [N 67, 36a] II-9