22384 |
speelkaart |
kaart:
en koht (P219p Jeuk),
/
koate (P219p Jeuk),
speelkaart:
speelkaart (P219p Jeuk)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)] || speelkaarten [SND (2006)]
III-3-2
|
21480 |
speelplaats |
koer (<fr.):
cour (P219p Jeuk),
speelplaats:
speelplaats (P219p Jeuk)
|
de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19339 |
speels |
speels:
speels (P219p Jeuk)
|
geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20287 |
speen |
suts:
cf. VD D-N s.v. "Zitze"; zie echter ook s.v. "zutschen"(lurken, slurpen mar.: heeft het iets met sussen te maken??
söts (P219p Jeuk),
tet:
tet (P219p Jeuk),
tit:
cf. VD s.v. "tit
tie (P219p Jeuk)
|
speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dø̜m (P219p Jeuk)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
24747 |
speenkruid |
speenkruid:
speenkraat (P219p Jeuk)
|
Speenkruid (ficaria verna 5 tot 25 cm hoog. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren zijn hart- of niervormig, ze zijn glanzend en lang gesteeld, met knolletjes in de onderste bladdeksels. De bloemen zijn talrijk, met vrij smalle kroonbladere [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
e spael (P219p Jeuk)
|
spel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spelde:
spɛl (P219p Jeuk)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28884 |
speldenkussen |
speldenkussen:
spɛlǝkøsǝ (P219p Jeuk)
|
Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr]
II-7
|