22119 |
uit een schuine richting t.o.v. die van de losplaats aankomen |
afgezakt (volt.deelw.):
afgezakt (P219p Jeuk)
|
Hoe zegt men: uit een richting schuin ten opzichte van die van de losplaats? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18896 |
uitblinken |
uitblinken:
autblinke (P219p Jeuk)
|
schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19028 |
uitbrander |
rappelement:
repplement (P219p Jeuk)
|
een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
uitprakkiseren:
aatprakkezere (P219p Jeuk)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32709 |
uiteenploegen |
een holvoor maken:
ǝn hǫu̯lvǫu̯r mǭkǝ (P219p Jeuk)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
21827 |
uiten |
lossen:
lossen (P219p Jeuk)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21443 |
uitgaan |
op scheut gaan:
Van Dale: scheut, 3. vrije loop [...]; - (gew.) op scheut gaan, aan de zwier gaan.
op skeut gaown (P219p Jeuk)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18573 |
uitgaanskleren |
soirekleren (<fr.):
soirée-klier (P219p Jeuk),
zondagse kleren:
zondagse klier (P219p Jeuk)
|
Uitgaanskleren. De kleren die men draagt als men uitgaat. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
24996 |
uitgieten |
schenken:
skenke (P219p Jeuk)
|
een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17854 |
uitglijden |
uitschrankelen:
aaitskankele (P219p Jeuk),
uitslibberen:
aaitslibbere (P219p Jeuk)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|