id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22355 | van zijn plaats rollen | aflopen: afgeloepe (Jeuk), omvallen: (umvalle) (Jeuk) | van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen] [N 112 (2006)] || Van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
22352 | vanger bij krijgertje spelen | kat: kat (Jeuk), pakker: pakker (Jeuk) | de persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur] [N 112 (2006)] || De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
22091 | vangijzertje, vangklep aan duiventil | clapet (fr.): klampetten (Jeuk) | Hoe heet een van de daarbij scharnierende draden? [N 93 (1983)] III-3-2 |
18808 | vanzelfsprekend | natuurlijk: da es naturlek (Jeuk), da es natuurlek (Jeuk), natuurlek (Jeuk) | Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)] || vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)] III-1-4 |
24518 | varen (alg.) | kammetjes: kèmmekes (Jeuk), varen: vare (Jeuk) | Varen, een exemplaar van de klasse van overblijvende sporendragende planten (varen, varink, portemonnaie, paddevaal, vaar, foezjéér, vlaander, hanekam) [N 92 (1982)] III-4-3 |
34297 | varken | varken: vęrǝkǝ (Jeuk), vɛrǝkǝ (Jeuk) | Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s] I-12 |
34328 | varken met een doorgezakte rug | zoubuik: zǫu̯buk (Jeuk) | [N 76, 19] I-12 |
34327 | varken met een te hoge rug | bult: bult (Jeuk) | [N 76, 18] I-12 |
34301 | varken met hangende oren | landvarken: lā.ntvē̜rǝkǝ (Jeuk) | Varken van het ras dat hangende oren heeft. [N 76, 1a] I-12 |
34302 | varken met staande oren | york: jørɛk (Jeuk) | Varken van het ras dat staande oren heeft. [N 76, 1b] I-12 |