24499 |
vlier |
heulenteer:
vlierstruik (sambuccus nigra)
heullenteer (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
vlier [N 92 (1982)] || vlierstruik [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19380 |
vliering |
bovenzolder:
bouvezolder (P219p Jeuk)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33598 |
vlies in een vrucht |
velletje:
velleke (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
Het vliesje tussen vruchtvlees en pit bij een appel (blees, vlim). [N 82 (1981)]
I-7
|
24980 |
vlijns, geelbruine aarde |
leemgrond:
(komt hier niet voor).
leemgrond (P219p Jeuk)
|
geelbruine aarde tussen bruine grond en leem in [vlijns, vlijst] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20006 |
vlijtig liesje |
vlijtig liesje:
vlijtig liesje (P219p Jeuk)
|
Sultansbalsemien (Impatiens walleriana Hook.). De bovenste bladeren meest tegenoverstaand. De stengel is niet zeer fors en hoogstens 1 m hoog. De bloemen zijn rood of wit, tamelijk vlak, met zeer lange en dunne, gebogen spoor (vlijtig liesje, nooitrust). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pi.əpəl (P219p Jeuk)
|
vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
24964 |
vloed, hoogtij |
vloed:
vlud (P219p Jeuk)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34365 |
vloeibaar varkensvoer |
nat eten:
nǭt ētǝ (P219p Jeuk)
|
[N 76, 38; N 76, 39; monogr.]
I-12
|
34341 |
vloeibare ontlasting |
zeik:
zēi̯k (P219p Jeuk)
|
[N 76, 36; A 9, 24d]
I-12
|
21784 |
vloek |
vloek:
vloek (P219p Jeuk),
vloeke (P219p Jeuk)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] || een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1989)]
III-3-1
|